woensdag 27 oktober 2010

Elitaire types

In de discussie over de door het nieuwe kabinet voorgenomen bezuinigingen op kunst en cultuur valt regelmatig het woord 'elitair'. Zo betitelt de PVV de orkesten en koren die met opheffing worden bedreigd als 'linkse hobby's voor elitaire grachtengordel kunstliefhebbers'. Verontruste kunstbeoefenaars bij monde van actrice Halina Reijn in het Parool vrezen juist dat kunst door deze bezuinigingen 'superelitair' zal worden, omdat kaartjes voor voorstellingen onbetaalbaar worden.
Maar wat is elitair? En wat is een elite? In het 1e jaars college Politieke Structuren en Processen is dit door docent Philip van Praag uitgebreid behandeld in de context van "Democratie, elites en macht". In het dagelijks taalgebruik is een elite een groep die ergens in uitblinkt, in sociaal-wetenschappelijke zin is het een gesloten groep met bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. Als we ons focussen op de politiek komen we terecht bij de definitie van de Duitse socioloog Meisel, die een elite omschreef als "een groep mensen met bepaalde kenmerken, die zelfbewust politiek handelen om bepaalde doelen te bereiken."
Met democratie hadden de elitisten niet zoveel op, zeker niet de klassieke elitisten uit de 19e eeuw. Hiermee wordt gedoeld op drie wetenschappers:  twee Italianen en een Duitser die later ook Italiaan werd. Het gaat om de politicoloog en journalist Gaetano Mosca (1858-1941), de econoom Vilfredo Pareto (1848-1923) en de socioloog Robert Michels (1875-1936).
Deze drie heren zagen de massa als incompetent, onbetrouwbaar, apatisch en niet in staat tot het zien van grotere verbanden.  Kortom: de massa diende men ver te houden van politieke besluitvorming. In plaats daarvan moest de macht liggen bij de elite, want die beschikte in hun ogen over superieure erfelijke eigenschappen, organisatievermogen etc. Met zo'n beeld van de massa (die een sterke leider nodig heeft...) mag het geen verbazing wekken, dat sommige van deze elitisten als aanhangers van het Italiaanse fascisme zijn geeindigd.
Michels, die als socialist begonnen was, werd beroemd vanwege een boek dat hij in 1911 publiceerde, getiteld: Zur Soziologie des Parteiwesens in der modernen Demokratie: Untersuchungen ueber die oligarchischen Tendenzen des Gruppenlebens.
Hierin formuleerde hij de zogenaamde 'IJzeren wet van de oligarchie', die behelst dat binnen elke politieke organisatie - hoe mooi en onbaatzuchtig de idealen in het begin ook zijn - een tendens onstaat, waarbij de macht in handen komt van een kleine groep die de eigen belangen gaat nastreven.
Na het college heb ik het boek opgezocht in de UvA-catalogus en over laten komen uit het IWO-magazijn (signatuur: UBM: IWO 1014 E22). De Bushuisbibliotheek bezit de Engelse vertaling van dit werk: Political parties: a sociological study of the oligarchical tendencies of modern democracy (2nd ed., 1968).
De bedreigde kunstsector moet intussen het woord elitair maar gewoon vergeten en samen met kunstliefhebbers actie gaan voeren (wat gelukkig ook al volop gebeurt): kunst is voor ons allemaal en niet alleen voor de elite!